Maandag 11 augustus 2003
Dat er bij de verkoop van woningen in vinexlocaties niet meer uitsluitend hoerastemming heerst, is intussen wel bekend. Natuurlijk, we moeten ons geen problemen aan praten die zich misschien nooit zullen voordoen. Evenmin moeten we elke kleine rimpeling in de woningmarkt niet meteen vertalen in zwaar weer met hoge brekers. Van de andere kant moeten we ook niet blind zijn voor mogelijke signalen die duiden op een verandering in de woningmarkt.
Feit is dat de mensen niet meer vechten om een woning. De omlooptijden lopen op, woningen gaan niet meer als warme broodjes over te toonbank. Op zich is dat niet erg: enige ontspanning op een oververhitte markt kan geen kwaad. Er zijn de afgelopen maanden echter meer signalen die tot nadenken nopen, ook al hoeven ze niet direct tot paniekreacties te voeren. Denk maar aan de ontwikkeling van de langetermijnrente, die zich intussen al heeft vertaald in geringe opwaartse bijstellingen in de Hypotheekrente. Ontwikkelaars hebben een aantal duurdere projecten uit de markt moeten nemen en herontwikkelen deze in de richting van het goedkopere segment. En de economie heeft het moeilijker: dalend vertrouwen bij de consument, oplopende tekorten op rijksniveau, groeiende werkeloosheid en besparingen in de rijksuitgaven die de koopkracht schaden.
Een aantal vinexlocaties heeft al te maken achterblijvende productiecijfers. De gevolgen daarvan, en van het omzetten van duurdere projecten in projecten met lagere verkoopprijzen, kunnen verstrekkend zijn. Bij de ontwikkeling van grote bouwlocaties wordt getracht in de aanloopfase het aandeel van de duurdere woningen te optimaliseren. De productie van goedkopere woningen komt later op gang, zeker wanneer dat om de sociale huursector gaat. Hierdoor wordt in de beginfase een relatief hoog rendement behaald, wat onder meer gunstig is voor de rentelasten van de nieuwe grondeigenaren. In Vathorst gaat dat niet anders dan elders.
Aanpassingen in de productie leidt op langere termijn tot problemen. Het feit dat in de aanvangsfase niet het hoge rendement wordt gehaald, hoeft op zich niet erg te zijn mits er binnen afzienbare termijn een inhaalslag kan worden gemaakt. Is dat niet mogelijk, dan komt de grondexploitatie in gevaar. Sociale ontwikkelaars kunnen onvoldoende extra middelen genereren om het prijzenniveau in de sociale sector laag te houden. En als de geplande duurdere woningen helemaal niet kunnen worden gerealiseerd, is het sluitend maken van de grondexploitatie een vrijwel onmogelijke opgave. Helemaal, wanneer een lagere productie gedurende enkele jaren niet gecompenseerd kan worden door een verhoogde productie laten in het proces.
En omdat veel met veel heeft te maken, kan ook nog het probleem worden genoemd voor de binnenstedelijke woningbouw in de vernieuwingswijken. Vernieuwing van de vroegnaoorlogse wijken wordt moeilijk wanneer in de uitbreidingswijken de productie gaat stagneren. Maar of we allemaal zo somber moeten zien, is nog de vraag. Kardinaal punt is: zijn de negatieve signalen uit het afgelopen half jaar incidenten of voortekenen voor meer. Aan het eind van het jaar weten we meer daarover. Onbelangrijk is het niet, het gaat om mogelijke risico’s bij de ontwikkeling van Vathorst, om de discussie over de woningproductie op langere termijn en om de vraag of we voldoende geld in de gemeentelijke knip houden om het leefklimaat in onze stad te handhaven en, waar mogelijk, te verbeteren.
Zondag 10 augustus 2003
Het Bosbad blijft behouden. De gemeenteraad mag zich daarover eind van deze maand opnieuw uitspreken, nadat ze eerder heeft gezegd dat het Bosbad hoe dan ook in stand moet blijven en er een serieus onderzoek naar een aanvaardbaar alternatieve moest plaatsvinden. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden en er ligt een haalbaar plan op tafel, opgesteld door het adviesbureau Haver Droeze. Ook de medewerking van het aannemersbedrijf Van Hoogevest speelt hierbij een rol, waarmee deze Amersfoortse firma duidelijk maakt niet alleen omzet in onze stad te willen genereren, maar dat het ook oog heeft voor het functioneren van onze stedelijke samenleving.
Ik wil ook nog een derde partij noemen: SRO. Op de achtergrond heeft deze organisatie eveneens een steentje bijgedragen. Als beheerder van het Bosbad is SRO gediend bij een goede oplossing, niet alleen in technische zin maar ook in maatschappelijk opzicht. En ik vind dat SRO ook om een andere reden blij moet zijn met de gevonden oplossing, aangedragen door het particuliere adviesbureau Haver Droeze.
Het zag er even naar uit dat een voorstel van SRO tot uitvoering zou worden gebracht. Ik geloof dat de directie van SRO het achteraf gezien moet toejuichen dat haar voorstellen niet tot uitvoering komen. Niet omdat het ene te duur en het andere te klein in opzet was. Maar door de bijzondere positie van deze organisatie. SRO is niet alleen de beheerder van het Bosbad, maar treedt ook op als adviseur van de gemeente, zowel formeel als informeel. De NV SRO heeft dan ook sterke banden met Amersfoort. Het is een geprivatiseerde gemeentelijke dienst en de gemeente is nog steeds de enige aandeelhouder van de nieuwe NV. Een groot deel van zijn inkomsten verwerft SRO door de miljoenengrote bijdrage die Amersfoort jaarlijks verstrekt.
Wanneer je je als nieuw bedrijf van de gemeente wil losmaken, dan werkt het tegen je indien je bij één project én beheerder, én adviseur, én uitvoerder van een maatschappelijk gevoelig project bent. Door deze opeenhoping van betrokkenheid dreigt een situatie te ontstaan waarbij je het als bedrijf nooit goed kunt doen. Het lijkt mij een goede zaak voor SRO om in de toekomst bij het realiseren of renoveren van voorzieningen een keuze te maken voor één van de rollen die binnen het betreffende project is te vervullen. Doet ze dat niet, dan bouwt ze een imago op als monopolist. Dat doet het op de langere duur nooit goed!
Zaterdag 9 augustus 203
Op 26 augustus komt de raad weer bijeen en is een oververhit reces beëindigd. Oververhit in meteorologische opzicht, want echt spannende zaken hebben zich in de vakantieperiode niet voorgedaan. Maar de eerste raadsvergadering bevat meteen een aantal punten die van behoorlijke importantie zijn: het renoveren van het Bosbad, de ontwikkeling van de omgeving van Vathorst en de baggerstortlocatie naast Vathorst.
Het eerste agendapunt betreft echter de beëdiging van twee nieuwe raadsleden: B. Philipsen en Wim van Gammeren. Wim van Gammeren vervangt Joris Vermaesen van de SP. De heer Philipsen vervangt raadscollega Yvonne Sophie van de PvdA. Daarmee wordt de rij vertrekkende raadsleden al behoorlijk lang: de heer Kleemans van het CDA, Ellis van der Meulen van de PvdA, Ronald Vis van Groen Links en Gydia Kap van de SP verlieten al eerder de raad.
Enkele van de vertrekkers verlieten de raad in verband met een nieuwe baan of verhuizing. Het meest gehoorde motief betreft echter het tijdsbeslag dat het raadswerk oplevert. Toen ik voor de eerste keer voor het raadswerk werd gevraagd, werd mij verteld dat een dergelijke functie hooguit vijftien uur per week in beslag neemt: twee of drie avonden voor vergaderen en contact met leden en andere achterban, plus nog wat leeswerk. De praktijk is heel anders. Wanneer het raadswerk zich per maand tot enkele commissievergaderingen, een raadsvergadering en enkele bijeenkomsten met de achterban zou beperken, is het raadswerk nog wel tot vijftien uur per week gemiddeld te beperken. Het doornemen van de stapels nota’s en ander papierwerk is daarbij een zaak waarmee elk raadslid op zijn eigen manier mee omgaat, maar dat kost natuurlijk ook tijd.
Maar het raadswerk vergt meer, althans zoals ik – en met mij toch de meest collega’s, naar ik aanneem – dit uitvoer. Elke dag levert enkele telefoontjes of andere contacten op van mensen die een vraag hebben of hulp bij een probleem vragen. ‘Je moet je beperken tot de hoofdlijnen,’ wordt er wel eens geadviseerd. Maar welke kiezer pikt het als ik zijn probleem kwalificeer als “geen hoofdlijn, dus geen aandacht’. Ik zou het niet eens uit mijn strot krijgen. Regelmatig aanwezig zijn bij inspraakbijeenkomsten of inloopspreekuren vergt ook tijd, net zo goed als het ingaan op uitnodigingen voor bijenkomsten, acties en andere gebeurtenissen. Je bent volksvertegenwoordiger, dus moet je je ook regelmatig manifesteren en aanspreekbaar zijn. En om in de discussie met het college en bij contacten met ambtenaren enige inbreng te hebben, moet je ook allerlei vakliteratuur doornemen en af en toe eens een congres, studiebijeenkomst en dergelijke bijwonen.
En levert al dat tijdsbeslag veel op, in resultaten gemeten. Matig dus. Het is roeren in een emmer snot, eventuele resultaten zijn pas na lange tijd waarneembaar en noodzakelijke veranderingen stuiten op een muur van afweer. Gydia Kap deelde bij haar afscheid uit de raad mee tot de conclusie te zijn gekomen dat maatschappelijke inzet buiten de raad meer resultaten oplevert dan het gedoe binnen het stadhuis. Daar heeft ze voor een deel gelijk in, ik heb dat zelf in 1998 ook geroepen. Als SGLA bestuurder werd ik in de daarop volgende jaren regelmatig hierin in het gelijk gesteld. Maar het ging daarbij wel om deelproblemen – uiteraard wel problemen die van belang waren.
Toch is het tijdrovende werk met beperkte resultaten binnen het stadhuis niet geheel zonder nut. Je kunt buitenparlementair soms sneller scoren dan binnen een vertegenwoordigend orgaan. Maar als daar geen mensen zitten die bereid zijn om als intermediair op te treden tussen de bureaucratie en de gewone maatschappij, verandert er helemaal niets. Dan neemt de macht van de bureaucratie alleen maar toe, wat uiteindelijk ook zijn weerslag heeft op het buitenparlementaire werk.
Wat niet weg neemt dat ik mij soms afvraag: waar doe ik het eigenlijk voor. Tot je dan weer een keer je volksvertegenwoordigende rol weet waar te maken: dan weet je weer waarom mensen een stem op je partij hebben uitgebracht!
Geef een reactie