Vrijdag 24 oktober 2003
Het is voorbij. Amersfoort behoort niet meer tot de top van de economisch sterke steden in ons land. Jaren lang stond de stad boven in allerlei lijstjes waarin de prestaties van steden met elkaar werden vergelijken. In talloze publicaties vermeldde het gemeentebestuur trots hoe goed de stad scoorde. Terecht, want waarom zal je niet trots op je stad zijn als de goede cijfers die worden verdeeld bij onze Keistad terecht komen.
Niet meer dus. In de Elsevier van deze week worden de jaarlijkse lijsten van toplocaties gepubliceerd. Amersfoort, jarenlang behorend tot de top drie, is weggezakt naar de elfde plaats. De top-drie wordt ingenomen door Haarlemmermeer, Nieuwegein en ’s-Hertogenbosch. Alleen in de lijst van alleen de grote steden staat de stad hoger: op plaats vier na ’s-Hertogenbosch, Zwolle en Utrecht. In de meeste sublijstjes is de stad helemaal niet terug te vinden, met uitzondering van de scoringslijst voor de sector banken-ict-overheid, waar Amersfoort op plaats tien staat.
Dat Amersfoort uit de top is getuimeld, hoeft niet te verbazen. Het gaat niet meer zo goed met de bedrijvigheid. Kantoren staan leeg, nieuwe projecten komen nog nauwelijks van de grond, de centrale ligging aan snelwegen levert nu ook bekendheid op bij de filemeldingen, het parkeerbeleid is rigide en op cultureel gebied en bij de onderwijsvoorzieningen loopt de stad de laatste jaren steeds meer achter bij talloze andere steden.
Wat is het antwoord van het college: er worden extra ambtenaren aangetrokken om de stad te promoten. In de tijd van bezuinigingen wordt het personeelsbudget van de stad niet alleen gespaard, er wordt zelfs extra in geïnvesteerd. Ik hoorde tijdens de vergaderingen over de begroting deze week enkele keren de term ‘anticyclisch investeren’, de term waarmee het college bezuinigingen binnen het stadhuis probeert te voorkomen. Daarmee wordt de economische leer van John Maynard Keynes gevolgd, het ‘keynesiaanse’ denken, dat vooral in sociaal-democratische kringen nog steeds populair is. De staat als economische motor. Keynes ontwikkelde zijn theorie in de Tweede Wereldoorlog, maar al in de jaren zeventig kwam er steeds meer kritiek op het keynesiaanse gedachtegoed. Economische dips worden de afgelopen decennia vooral toegeschreven aan de loonpolitiek, anticyclisch ingrijpen leidt tot monetaire problemen.
Het college moet de huidige crisis niet opvangen met meer ambtenaren, zelfs niet op de economische afdeling. De stad moet aantrekkelijk worden gemaakt door beter beleid. Op het gebied van parkeren zou een voorbeeld genomen kunnen worden aan een stad als Arnhem, waar overdreven regelgeving wordt losgelaten. De aantrekkelijkheid kan ook worden verbeterd door de toegankelijkheid van de stad niet een jaar lang tot gesprekspunt bij velen, vooral bij bezoekers, te maken. Investeringen op cultureel gebied, bij de sport en bij de leefbaarheid in de wijken leveren een beter imago op dan het aanstellen van extra ambtenaren om het acquisitiebeleid te versterken. Wat heb je aan extra ‘verkopers’ als de kwaliteit van het product geen aandacht meer verdient.
Donderdag 23 oktober 2003
Deze dag is een vergaderdag over de begroting. In de commissie SOC komen verschillende onderwerpen aan de orde die de kwaliteit van de stad bepalen: onderwijs, welzijn, sport en cultuur. Zachte sectoren waar het bezuinigingsmes gemakkelijk doorheen glijdt. Maar teruglopende aandacht voor deze sectoren kunnen diep ingrijpen in het leefmilieu van de stad, meer dan de vraag of er 65 miljoen euro moet worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van Vathorst-Noord, om maar eens een voorbeeld te noemen.
Amersfoort groeit snel. Allerlei budgetten worden daarop aangepast, vooral op het gebied van onderhoud, personeel en dergelijke. Dat is niet negatief, want met de groei van de stad groeit ook de inkomensstroom. Dan kan het zelfs gebeuren dat in september de omvang van de noodzakelijke bezuinigingen volgens het college meevalt en niet – zoals algemeen verwacht – groter is dan in het voorjaar werd verwacht. Relatief gezien gaat het de stad nog steeds niet slecht, al moeten er wel accenten worden verlegd.
Opvallend is dat de stad wel in sneltreinvaart groeit, maar dat bijvoorbeeld uitgaven voor cultuur onveranderd blijven, onveranderd laag zeggen velen. Als de kwaliteit van de stad je iets aangaat, zou je posten als cultuur moeten laten meegroeien. Natuurlijk: aan grootschalige plannen in het Eemcentrum wordt niets gewijzigd, integendeel zelfs. Hier moeten we als gemeente anticyclisch investeren, roept de wethouder voor de Financiën ferm.
De klappen vallen in de kleinschalige cultuur, het gebied waar amateurs actief zijn, verenigingen gemeentelijke aandacht ontberen en waar zelfs op subsidies van enkele duizenden euro’s fors wordt gesneden. Op dat punt maakt Leefbaar Amersfoort zich extra zorgen: wanneer in het Eemcentrum grootschalige culturele voorzieningen als de bibliotheek (waarvan de noodzaak tot verhuizing nog steeds niet is bewezen), de School in de Kunsten en het nieuwe popcentrum zijn gerealiseerd, ontstaat het gevaar dat brede geldstromen naar deze prestigieuze projecten worden geleid ten laste van de amateurkunst, de festivals in de binnenstad, het verenigingsleven en allerlei kleinschalige welzijnsvoorzieningen.
Wethouder Jan de Wilde onderschreef mijn kritiek op het feit dat in een groeiende stad de uitgaven voor zaken als cultuur niet meegroeien. Maar we moeten maar wachten op betere tijden, is zijn commentaar. Je zou ook de pijn anders kunnen verdelen en het oog gericht houden op de kwaliteit van de stad. Die wordt meer bepaald door de inzet van duizenden vrijwilligers, vaak gesteund door piepkleine subsidies of andere faciliteiten, dan door het stenen stapelen voor grootschalige voorzieningen die voor een deel discutabel zijn. Voor een deel, want natuurlijk moet er voor de muziekschool – om maar een voorbeeld te geven – wel iets gebeuren. Maar het gaat er vooral om goede prioriteiten te stellen, en daaraan ontbreekt het nog wel eens binnen het stadhuis.
Woensdag 22 oktober 2003
Volgende week vindt op feestelijke wijze de ‘Ondertekening overeenkomsten storten van bagger door de provincie Utrecht, de gemeente Amersfoort en afvalverwerkingsbedrijf Smink’ plaats. Op initiatief van de provincie, in het voorname Paushuize in onze provinciale hoofdstad. Het feit dat de provincie uitnodigingen rondstuurt voor deze feestelijke ondertekening, bewijst eens te meer welke discutabele rol het provinciale bestuur speelt bij de discussie over het storten van bagger naast de woningen van Vathorst.
Natuurlijk: op 28 oktober (voor de spandoekschilders: om 15.00 uur) zullen onze Commissaris van de Koningin en zijn Gedeputeerden weer veel nadruk leggen op de zoektocht die wordt ondernomen naar alternatieve stortmogelijkheden. Maar intussen heeft de provincie de gemeente Amersfoort gedwongen het bestemmingsplan voor de baggerstort vast te stellen (à propos: Leefbaar Amersfoort vindt nog steeds dat zij terecht tégen heeft gestemd) en wordt aan het zetten van de handtekeningen met de firma Smink een feestelijk tintje gegeven. Dat het feest is op het provinciehuis – de vroegere werkplek van de huidige Smink-directeur – is duidelijk, maar om dat zo nadrukkelijk te laten blijken getuigt van weinig gevoel voor maatschappelijke ontwikkelingen. Maar dat is kenmerkend voor ons provinciaal bestuur.
Is voor de gemeente de discussie afgesloten. Beslist niet. Dat blijkt uit een artikel dat deze week in de Amersfoortse Courant stond. In dat artikel scoort Smink in elk geval een punt: het bedrijf was al vele jaren op het terrein langs de A1 gevestigd, toen de gemeente besloot om rondom de stortplaats van Smink een nieuw woongebied te ontwikkelen. De gemeente heeft Smink opgezocht, en niet andersom. Bezwaren tegen de bouw van Vathorst werden door het gemeentebestuur met kracht afgewezen, zoals ik enige jaren geleden als SGLA-bestuurder aan de lijve heb mogen ervaren.
Maar het AC-artikel maakt ook nog iets anders duidelijk. Als de gemeente en de provincie, schouder aan schouder, een alternatief vinden voor de baggerstort, wordt het gemeentebestuur met een ander probleem geconfronteerd. Smink zal dan met een forse schadeclaim komen, deelt directeur Story mee. ‘We hebben tweederde van de grond in bezit. We hebben fors geïnvesteerd op basis van afspraken en vastgesteld overheidsbeleid. Als het besluit niet doorgaat, hebben we natuurlijk wel iets op te lossen,’ aldus de Smink-directeur.
En laten we eerlijk zijn: door de vasthoudendheid waarmee de provincie jarenlang voor de belangen van Smink is opgekomen, werden er bij dit bedrijf verwachtingen gewekt die het maken van kosten stimuleerde. ‘We zijn een commercieel bedrijf dat continuïteit moet waarborgen. Als het baggerdepot er niet komt, lopen we twaalf tot vijftien jaar werk mis,’ merkt de heer Story op. Vanuit zijn positie een begrijpelijke opmerking. Onbegrijpelijk is dat de provincie tien jaar met hem heeft meegedacht en daarbij maatschappelijke ontwikkelingen buiten beschouwing heeft gelaten. Smink heeft vanuit Utrecht de verkeerde signalen gekregen, en dat wordt volgende week met handtekeningen bekrachtig.
Dinsdag 21 oktober 2003
Deze dag start de raadsdiscussie over de begroting voor de volgende jaren. Eerst in de commissies, deze dag in twee daarvan. De commissie Bestuur – die ook het financiële beleid van de stad behandelt – bijt de spits af. Er staan bezuinigingen op het programma die in 2007 een niveau tussen de 4,3 en 5,4 miljoen euro moeten bereiken. Ondanks de nieuwe rijksbegroting en de voortgaande economische tegenwind wijkt het bedrag niet af van de bezuinigingen die het college in het voorjaar, bij de behandeling van de Kadernota, aankondigde.
Beschikte het college in het voorjaar over een goed ontwikkeld vooruitziend blik of mist het college dit najaar de courage om nieuwe werkelijkheden onder ogen te zien. Aan het vooruitziende blik twijfel ik regelmatig, dus houd ik het op het laatste. Ik vrees dat de bezuinigingsmaatregelen voorbij gaan aan de realiteit. De neiging om dat te doen zal bij het college ook groot zijn. Immers: wanneer er nog meer moet worden bezuinigd dan in het voorjaar voorspeld werd, moeten er aanvullende maatregelen worden genomen. Dan kan het zo zijn dat het college echt aan hooggestelde ambities moet gaan knagen en in eigen huis maatregelen moet gaan treffen.
Allereerst is het opmerkelijk dat zonder enig commentaar prognoses uit den Haag worden gevolgd. Die geven aan dat er de eerstkomende jaren fors wordt gekort op de uitkeringen vanuit het gemeentefonds, de belangrijkste inkomstenbron voor de gemeente. Rond 2006 lopen die bezuinigingen weer terug om in 2007 zelfs om te slaan in een duidelijk plusje. Het college zet geen enkele kanttekening bij deze getallenreeks. 2007: dat is het jaar waarin weer verkiezingen voor de Tweede Kamer plaatsvinden (wanneer Jan Pieter het zolang volhoudt). Dat de rijksbegroting er in het verkiezingsjaar wat gunstiger uitziet, is een gemakkelijk te maken voorspelling. Of dat ook zo zal zijn, en of ook de gemeenten daarvan profiteren, dat zijn anno 2003 andere vragen. Je kunt als college op zijn minst enige terughoudendheid bij zulke getallen betrachten en tegen de raadsleden zeggen: beste mensen, de getallen voor 2006-2007 zijn boterzacht, houdt rekening met meer ellende (ik doe niet aan woordgrappen).
Wat het college nog meer kwalijk is te nemen, is de lethargie die het in de zogenaamde septemberbrief tentoonspreidt. Onder het hoofdstuk ‘economische ontwikkelingen’ worden wel allerlei feiten geconstateerd, zoals de tegenvallers bij de woningbouw en in de kantorenmarkt. Gevolgen worden aangestipt: minder OZB-inkomsten, minder bouwleges, minder groei in de rijksuitkeringen, renteverliezen, meer kosten op sociaal gebied.
‘Al deze zaken zijn nu nog niet in de begroting verwerkt,’ schrijft het college. Misschien kan dat ook nog niet, maar je kunt wel richtingen aangeven. In het voorjaar schetste het college nog verschillende scenario’s, zonder die in concrete maatregelen te vertalen. Nu het moment van handelen is aangebroken, ontbreken de scenario’s waarin de eventuele consequenties van de nog te verwachten tegenvallers worden geschetst. Eigenlijk is het begrotingsbeeld te rooskleurig. En daardoor kunnen maatregelen achterwege blijven die binnen het stadhuis niet zonder gevolgen kunnen blijven.
Maandag 20 oktober 2003
Hoe vaak hoor je niet van bezoekers die voor het eerst in onze stad verkeren: ik wist niet dat Amersfoort zo mooi was. Terecht, uiteraard, want de binnenstad niet zonder reden een beschermd stadsgezicht waar je prachtige wandelingen kunt maken. En de inzet van het Gilde en de Waterlijn maken duizenden toeristen extra attent maken op de vele mooie hoekjes in de eeuwenoude stad.
Amersfoort Toeristenstad. Deze slogan speelt door het achterhoofd als je de begroting van de gemeente voor de komende jaren leest. Iedereen in onze stad weet dat er nog heel wat moeite moet worden gedaan om de stad bij toeristen de waardering te geven die zij verdient. Opvallend daarbij is dat Amersfoort – toeristenstad, zakenstad, vergaderstad – relatief weinig hotels heeft. Door enkele particuliere initiatieven neemt het aantal hotelkamers in de binnenstad mondjesmaat toe, maar daarnaast blijven er ook plannen liggen. De put aan de Stationsstraat is daarvan een duidelijk bewijs.
We hebben eigenlijk geen bloeiende hotelsector in onze stad. Wat er is, is goed, maar het is relatief weinig en ligt zeer verspreid. De concurrentie van Amsterdam en Utrecht is groot. Een zorgpunt voor het gemeentebestuur, zou je kunnen denken. Dat blijkt echter niet uit de begroting. Daarin wordt voorgesteld de toeristenbelasting die hoteliers bij overnachtingen moeten berekenen, fors te verhogen. Het nieuwe tarief, zo luidt het voorstel, wordt 6 procent van de kamerprijs. Tot nog toe bedroeg de toeristenbelasting een vast bedrag: 52 cent per overnachting. Een forse verhoging dus, want voor een kamer van 100 euro per nacht (wat relatief laag is) gaat het hotelbedrijf voortaan 6 euro belasting betalen, bijna twaalf keer zoveel als tot nog toe.
Met dit voorstel roeit het gemeentebestuur tegen de stroom in. Steeds meer overheden en organisaties vragen zich af of toeristenbelasting nog wel van deze tijd is. De inkomsten zijn relatief gering, de administratieve rimram er omheen is daarvoor des te groter. Veel steden overwegen om de toeristenbelasting af te schaffen. Amersfoort schijnbaar niet. We hoeven niet te concurreren tegen omliggende steden, lijkt het. Of toch?
Geef een reactie