Vrijdag 27 februari 2004
De mensen moeten maar geen waardevolle zaken meer in hun kelder zetten. Dat is het advies van de provincie, als ik de krant goed heb begrepen. De reden: de provincie voert actie om het grondwaterpeil te verhogen. Dit doet zij door minder water te ontrekken voor de waterwinning. Door het stijgen van het grondwaterpeil zullen in het centrum en in oudere stadsdelen kelders onder water kunnen lopen. Wanneer mensen dat lastig vinden, moeten ze zelf maar een aannemer inschakelen.
De benadering van de provincie is weer een bewijs dat het provinciale bestuur ver van de mensen staat en een onpersoonlijk, technocratisch bestuurslichaam is. Wanneer de provincie meent een bepaalde maatregel te nemen, zal zij ook voor de gevolgen moeten opkomen. Een simpele brief aan 20.000 huishoudens is wel een heel erg goedkope actie. Terecht dat de vereniging Eigen Huis deze opstelling van de provincie bekritiseerd.
Twee dingen vind ik vreemd. De maatregel van de provincie is nodig doordat de natuur te lijden heeft onder de verdroging van het landschap. Gelijktijdig wordt gesteld dat vooral oudere woningen, ook in de binnenstad, door de peilverhoging last van lekkage kunnen krijgen. Ik ga er van uit dat oude woningen zijn gebouwd in een tijd dat van de nu geconstateerde verdroging nog nauwelijks sprake was. Bij de oplevering van die woningen is niet direct overlast door lekkage in kelders geconstateerd, neem ik aan. Als door het ingrijpen van de provincie deze oude huizen nu wel wateroverlast ondervinden, is er dus meer aan de hand en wordt het waterpeil waarschijnlijk op een onnodig niveau gebracht.
En het tweede punt: onlangs werd gemeld dat ten behoeve van het waterpeil in onze regio er een transportleiding wordt aangelegd vanuit de IJsselmeerpolders. Ik vraag mij af hoe deze maatregel te rijmen is met de actie die de provincie nu heeft aangekondigd. Betekent dit dat over enige tijd er niet alleen minder grondwater wordt onttrokken, maar dat er zelfs extra grondwater wordt toegevoegd. Houdt dit in dat over enkele jaren het peil nog verder stijgt?
Maar los van deze zaken: als de provincie serieus kelders gaat blankzetten, zal zij zelf ook met een oplossing moeten komen in de vorm van een schadeloosstelling. En de vraag rijst of de provincie zomaar een dergelijk besluit kan nemen, zonder hierbij beroepsmogelijkheden te creeeren. Het gaat immers om de belangen van de mensen, mogen die zich dan niet verdedigen? Of heeft de provincie er behoefte aan om haar arrogantie regelmatig onder bewijs te stellen?
Donderdag 26 februari 2004
Ik ben enkele dagen in Berlijn. Deze dag ontmoet ik een aantal mensen met wie ik onder meer praat over de vastgelopen economische situatie in Duitsland. Dat lijkt een zaak die bewoners uit Amersfoort minder aangaat, maar dat is schijn. Duitsland was tientallen jaren de motor voor de Europese economie, en ook voor ons land. Het feit dat onze economie de laatste twee jaren minder sprankelend is, is in belangrijke mate het gevolg van de problemen bij onze oosterburen. En die zijn groot.
Tijdens gesprekken met kritische Duitsers komt een groot aantal problemen boven tafel die een spoedige oplossing van de Duitse ziekte in de weg staan. Een daarvan is de wijze waarop Duitse politici met elkaar omgaan. Ze gaan eigenlijk niet met elkaar om, erger nog: ze zijn in een voortdurende loopgravenoorlog verwikkeld die elk gezamenlijk optreden bij het oplossen van problemen in de weg staan. Als SPD-vertegenwoordiger verkeer je niet met een CDA-functionaris, en andersom. Nodig je een SPD-senator uit, dan weigert zijn CDU-collega te komen, een CDU-vertegenwoordiger zal nooit een kop koffie drinken met zijn SPD-collega. De strijd die in het parlement of de raadszaal wordt gestreden, wordt daarbuiten onverminderd voortgezet. Een SPD-voorstel is voor de CDU a priori verwerpelijk, en andersom.
Deze vorm van niet-samenwerken komt niet alleen voor bij een coalitie-oppositieverhouding. Wanneer beide partijen in een regio samen een coalitie vormen, blijft de onderlinge haat de noodzakelijke samenwerking verzieken. Het is daarom niet zo vreemd dat men in Duitsland geen oplossing weet te vinden voor een zak vol problemen. Het gevoel dat men samen de kar uit de stront moet trekken, is verre te zoeken.
Een tweede probleem is de continue verkiezingscampagne. De Bundeskanzler heeft niet te maken met een vierjaarlijkse verkiezing, elk jaar worden in een aantal Bundeslanden verkiezingen gehouden: zondag bijvoorbeeld in Hamburg. De uitslag van die verkiezingen bepaalt de samenstelling van de Bondsraad, die belangrijke besluiten kan blokkeren en dat ook met grote regelmaat doet. Noodzakelijke impopulaire maatregelen worden dus niet genomen, want de regering wordt binnen enkele maanden daarop afgestraft. Dat lijkt democratisch, maar het levert vooral een bestuurlijke besluiteloosheid op waardoor noodzakelijke oplossingen niet tot stand komen.
Een derde punt is het parlement in Berlijn. Misschien dat de kiezers op en bepaald moment bereid zijn de broekriem aan te halen (misschien!), maar die bereidheid wordt dan gesmoord in de Bundestag. Dit schijnbaar democratische orgaan vertegenwoordigt al lang niet meer de wil van het volk. Op een voor Nederlanders ondenkbare wijze is het parlement samengesteld door vertegenwoordigers uit allerlei belanggroepen, die het belang van die groepen laten prefereren. Binnen de SPD-fractie heeft de vakbeweging het voor het zeggen, binnen de CDU-fractie zijn werkgevers- en middenstandorganisaties toonaangevend. De industrie heeft overal zijn stromannen.
Al die organisaties hebben weinig belang bij wijzigingen in het maatschappelijke en economische systeem. Niet omdat hun leden dat zo willen, maar omdat noodzakelijke maatregelen de machtspositie van de belangengroepen aantasten. Dus blijft alles zoals het is, en blijvenacutemaatregelen achterwege. Het verontrustende daarbij is dat geen van de partijen over voldoende autoriteit beschikt om de verstarde fronten te doorbreken. Het maakt weinig uit of de SPD of de CDU aan het roer staat, gestuurd wordt er toch niet. In dat opzicht is de bestuurlijke kwaliteit in Duitsland niet veel beter dan 75 jaar geleden – los van de oorzaken. Het griezelige is dat een falend bestuur mogelijkheden creeert voor ‘sterke mannen’, zoals aan het einde van de Weimarer Republiek ook het geval was. Alleen daarom al kunnen ons, in het beschutte Amersfoort, de zaken bij onze oosterburen niet koud laten.
Woensdag 25 februari 2004
Ik ben enkele dagen in Berlijn. Voor liefhebbers van stedenbouw en architectuur is er in deze stad heel wat te beleven, zelfs in economisch barre tijden. Bijna elke vergelijking tussen Berlijn en Amersfoort gaat mank, maar er is wel een belangrijk verschil te zien. In Amersfoort wordt bij tegenvallende economie in de kantorensector niet gebouwd en kijken we dus uit over zandvlakten die voorlopig kaal blijven als ze al zijn. In Berlijn bouwt men, in wat lager tempo, door en staat dus ruim een miljoen vierkante meter kantoorruimte leeg. ‘Zu vermieten’ is een van de meest voorkomende teksten in de Duitse hoofdstad.
En in Berlijn kan men nog relatief tevreden zijn. De laatste twee jaren is de totale oppervlakte kantoorruimte met slechts vier procent toegenomen. In een stad als Frankfurt, waar de economische crisis ook diepe sporen begint te vertonen, nam het kantoorareaal met vijftien procent toe. De leegstand in Berlijn is daardoor de laatste jaren nog maar in geringe mate gestegen – in de Duitse hoofdstad vielen de klappen eerder dan aan de Main -, in Frankfurt nam de leegstand in twee jaar tijd met tien procent toe.
In percentages gerekend wijken steden als Berlijn en Frankfurt niet eens zo erg af van wat er de afgelopen twee jaren op de Amersfoortse kantorenmarkt is gebeurd. Maar de uitwerking is wel verschillend. De afgelopen tien jaar zijn in Berlijn de huurprijzen voor kantoorruimte met 59 procent gedaald. Een trend die zich in heel Duitsland voordoet: Frankfurt min 29, Munchen min 25, Leipzig lig aan de top met min 71 procent. Wat dat betreft heeft Nederland een kalme markt.
Bij de woningbouw heerst een situatie die voor Nederlanders onvoorstelbaar is. Er staan in heel Duitsland 1,3 miljoen woningen leeg. De prijzen voor een appartement in Berlijn zijn de afgelopen tien jaar met 16 procent gedaald, die van een nieuwe rijtjeshuis zelfs met 22 procent. Een gemiddelde nieuwbouw-rijtjeshuis kostte in Berlijn eind 2003 265 duizend euro, nauwelijks 60 duizend euro meer dan in Amersfoort, met als grote verschil dat in Amersfoort de nieuwe woningvoorraad in hoofdzaak uit laagbouw bestaat, terwijl laagbouw in Berlijn mondjesmaat wordt opgeleverd. Buiten Berlijn, in de oostduitse provincie, zijn appartementen in de Plattenbouw met 80 vierkante meter woonoppervlakte al voor 1000 (duizend) euro te koop!
Geef een reactie