Politiek Dagboek

Beschouwingen van Raphael Smit over Politiek Amersfoort en Omstreken

leave a comment »

Zondag 27 juni 2004

De vernieuwing van de westelijke tuinsteden in Amsterdam behoort tot de grootste projecten die in het kader van de stedelijke vernieuwing in ons land worden uitgevoerd. Het afgelopen jaar heb ik twee keer aan excursies door wijken als Bos en Lommer en Osdorp deelgenomen. Met grote belangstelling las ik daarom in het NRC van dit weekend de bijdrage van Paul Scheffer, hoogleraar grootstedelijke problematiek, over de renovatie in Amsterdam-West. Uit deze bijdrage zijn lessen te trekken voor ontwikkelingen in Amersfoort.

Wat Paul Scheffer duidelijk maakt, is dat de maakbaarheid van onze samenleving beperkt is. Je kunt als overheid veel willen, maar als de maatschappij een andere kant op beweegt ontstaat er frictie, waarvan de negatieve gevolgen zich direct of in een later stadium op pijnlijke wijze melden. Al lezende herinnerde ik mij aan een van mijn wandelingen door Vathorst. In een van de straten staat een opvallend groot aantal royale koopwoningen nog te koop. Ik heb geen analyse van de oorzaak bij de hand, maar ik vermoed dat de tegenoverliggende huurwoningen in de lagere prijssector niet zonder invloed zijn. Waaruit blijkt dat de wens van het gemeentebestuur om per 500 woningen een mix van woningen tot stand te brengen, bij een technocratische oplossing tot problemen leidt. Een soortgelijk signaal, zij het met andere uitgangspunten, bleek afgelopen dagen ook uit de woede van een aantal woningeigenaren aan de Duifpolder in Vathorst, nadat de ontwikkelaar besloot om in het geplande wijkje met koopwoningen ook huurwoningen te ontwikkelen (in het duurdere huursegment, dat wel).

Wat Paul Scheffer in zijn artikel duidelijk maakt, is dat creatieve fysieke uitgangspunten bij de stedenbouw geen garantie vormen voor woningbouw met een duurzame kwaliteit. Het is nodig om ook vanuit de sociaal-geografische wetenschap naar bouwplannen te kijken. Dat betekent: hoe stuur je de maatschappelijke samenstelling in een wijk aan, aan welke stedenbouwkundige voorwaarden moet worden voldaan om mensen met verschillende culturele en maatschappelijke achtergronden met elkaar te kunnen laten samenleven.

In het naoorlogse Amsterdam heeft het stadsbestuur bijna veertig jaar lang vrijwel alle kaarten gezet op de sociale woningbouw. Daarbij speelden politieke dogma’s een belangrijke rol. Ik kan mij nog een aantal discussies herinneren tussen wethouders als Heerma en Jan Schaefer, discussies die overigens wel een omslagpunt in onze hoofdstad markeerden. De westelijke tuinsteden zijn een uitdrukking van dit denken. Overigens moet je bij de beoordeling van actuele maatschappelijke problemen in deze tuinsteden wel rekening houden met de tijd waarin de woningbouw daar werd gerealiseerd.

Amersfoort is anders bezig. Wij bouwen – net als in een aantal andere steden – vinexwijken waarbij wordt uitgegaan van dertig procent sociale woningbouw. Een deel daarvan vindt plaats in de koopsector en wordt gekocht door starters met een gunstig economisch perspectief. Pro saldo bouwen we de afgelopen vijftien jaar in hoofdzaak wijken voor de middeninkomens, de gewenste afspiegeling van de Amersfoortse populatie wordt in Amersfoort-Noord niet gerealiseerd.

Hierbij spelen bestuurlijke gemakzucht en de wensen van ontwikkelaars een grote rol. Wil je de gevolgen van maatschappelijke monomanie voorkomen – in de nieuwbouwwijken zo goed als in de naoorlogse wijken – dan zou je stedelijke vernieuwing en nieuwbouw veel meer aan elkaar moeten koppelen. Eigenlijk zou je, als de stedelijke vernieuwing stagneert, de nieuwbouwstroom moeten afremmen. Bij de planning zou niet alleen naar aantallen woningen en globale prijsklassen moeten worden gekeken, maar veel meer nog naar de sociale opbouw in de nieuwe wijken en in de stadsvernieuwingswijken, en dat in samenhang met elkaar. De geforceerde bouwplannen in Amersfoort-Noord, in hoofdzaak gericht op onze huidige middenklasse, vormen een risico voor toekomstige problemen. Daarover zou meer moeten worden nagedacht.

Zaterdag 26 juni 2004

Je te mogen inzetten voor het bestuur van onze stad, is een boeiende en ook eervolle zaak. Je kunt een aantal opvattingen verwezenlijken, bij voldoende invloed (macht) kan kritiek worden omgezet in werkzame maatregelen en, als alles meezit, voldoet het aan gevoelens van ijdelheid zoals ieder mens die bezit. Het nadeel van het openbare bestuur is dat de belangstelling ook tot kritiek, openbare beoordeling en onderlinge scoringsdrift leidt. Wie dat niet kan verdragen, kan zijn kwaliteiten beter inzetten in minder openbare functies: binnen maatschappelijke organisaties, het verenigingsleven of wijkorganisaties. Voor het politieke werk moet je eelt op de ziel hebben, en soms meer dan dat. Uitdelen en incasseren gaat vaak samen, voor de politiek geïnteresseerde buitenwacht leidt dat soms tot boeiende schouwspelen.

Wie van het politieke gekrakeel de meeste schrammen oploopt, zijn vaak niet de spelers zelve, maar hun directe omgeving. Bijna twee jaar geleden verscheen er in de Amersfoortse Courant een schotschrift tegen Leefbaar Amersfoort en in het bijzonder tegen mijn persoon. Scribent was een oud-raadscollega met wie ik goed kon opschieten, en nog steeds. Ik pareerde de persoonlijk gericht aanval met genoegen, waarna wij beiden bij de eerst voorkomende gelegenheid genoeglijk een drankje dronken en ons verbonden bleven voelen, zelfs nadat de scribent onlangs de raad verliet. Geen wolkje aan de lucht, geen schrammetje op de huid.

Dat lag anders bij mijn partner. Haar opmerking, verontwaardigd, was: ‘Hoe kan hij zoiets schrijven. Je hebt hem geholpen toen hij in de raad kwam, hij is te gast geweest bij ons thuis en hij kent jou goed genoeg om te weten dat, wat hij schrijft, nergens op slaat.’ Voor haar duurde het lange tijd voordat zij de persoonlijke aanval op mij was vergeten. En dat is de schaduwzijde van een politieke functie: als de wind je in het gezicht waait, zijn het vooral je huisgenoten die daar emotioneel onder lijden. Dat kan meer pijn doen dan alle hel en verdoemenis die politieke tegenstanders over je afroepen.

De praktijk is – uiteraard – dat degene die zelf het meeste uitdeelt, ook het risico loopt de hardste klappen te krijgen. Wie zich met grote overgave inzet voor een politieke carrière en daarbij elke truck en handigheid die daarin bijdraagt, rüchsichtlos hanteert, komt een keer zichzelf tegen. Of anders gezegd: wie persoonlijke relaties afhankelijk maakt van zijn eigen politieke streven, maakt meer vijanden dan vrienden. De tegenslagen die daarvan het gevolg zijn, komen vaak uit onverwachte hoek. En het gebeurt publiekelijk.

Wanneer binnen het stadsbestuur fouten worden gemaakt, in het beleid of op persoonlijk vlak, roept dit kritiek op. Dat deze kritiek ook gevolgen kan hebben voor de persoon of personen die daarvoor verantwoordelijk zijn, is daarbij niet uit te sluiten. Dat mag nooit een rem zijn op het uiten van kritiek, want dan faalt het openbare bestuur. Uiteraard is de mate van samenwerking en onderlinge verbondenheid bepalend voor de vorm van de kritiek en de vraag of zich dat primair binnenskamers of juist openbaar afspeelt. Wie zelf ook niet simpel is, moet ook kunnen incasseren. Dat betekent overigens niet dat bij alle kritiek een gevoel van mededogen geen rol kan spelen, zeker wanneer de gevolgen van de kritiek meer dan alleen de bekritiseerde persoon raken.

Openbaar bestuur is niet altijd leuk, iets dat elke deelnemer zich steeds moet realiseren. Daaraan moest ik denken toen ik deze dag een van de landelijke ochtendkranten las.

Vrijdag 25 juni 2004

Remkes heeft zich, toen hij nog geen minister was maar staatssecretaris Volkshuisvesting, opgeworpen als pleitbezorger voor het particuliere opdrachtgeverschap. Een goed liberaal standpunt: wie zelf zijn huis bouwt neemt zijn eigen verantwoording en benut de mogelijkheid om een onderdeel van zijn leven optimaal vorm te geven naar eigen inzicht, zonder daarbij de maatschappij of zijn medemensen tot last te zijn. Particulier opdrachtgeverschap doorbreekt niet alleen de saaiheid van onze grootschalige nieuwbouw, het emancipeert mensen en vergroot hun gevoel voor verantwoording. Goed liberale gedachten waarin ik mij – geen VVD-lid zijnde – best in kan vinden.

Dertig procent van de nieuwbouw zou door particulier opdrachtgeverschap tot stand moeten komen, zo luidde de boodschap van de staatssecretaris. Een nobel streven, dat nog steeds niet is bereikt. Het particuliere opdrachtgeverschap omvat nauwelijks meer dan twintig procent van de totale bouwproductie. Hierbij is rekening gehouden met allerlei vormen van collectief particulier opdrachtgeverschap. In dit percentage schuilt ook het particuliere opdrachtgeverschap dat traditioneel al tijdenlang plaatsvindt in het noorden, oosten en zuiden van ons land. Daar zijn voldoende kavels aanwezig voor het bouwen onder eigen regie.

Maar in de Randstad, en daarbij vooral in de grote bouwlocaties, is particulier opdrachtgeverschap een vloek in de kerk. Omdat in de nieuwbouwlocaties vrijwel alle grond in het bezit is van ontwikkelaars of gemeenten, komt het particuliere opdrachtgeverschap in het dichtbevolkte deel van ons land niet of nauwelijks op gang. Ontwikkelaars hebben de grond verworven om zelf te kunnen bouwen. In de meeste gemeenten remt conservatief denken binnen de technische afdelingen het particuliere initiatief af. Het is makkelijker praten met een ontwikkelaar die enkele honderden woningen in een slag bouwt, dan met honderden particuliere die elk hun eigen wensen hebben. Veel gemeentebestuurders vrezen dat het beoordelen van bouwaanvragen en verstrekken van bouwvergunningen, met het bijbehorende toezicht, aan honderden particulieren een zee van tijd vergt en financieel niet wordt gedekt door de gebruikelijke leges. Lastig, lastig, lastig.

Toch merken veel bouwondernemingen dat de belangstelling voor het zelf bouwen, ook buiten de traditionele gebieden, toeneemt. Ook weten zij dat een groot aantal particulieren misschien wel zelf wil bouwen, maar daarbij opzien tegen de inspanningen en risico’s die dat met zich meebrengt. Daar staat tegenover dat de rijksoverheid vasthoudt aan de eerder gestelde doelen en dat de informatie voor particuliere opdrachtgevers, onder meer via organisaties als de vereniging Eigen Huis, steeds meer aan kwaliteit wint. Ook is het niet uitgesloten dat de rijksoverheid bij de medewerking aan plannen zijn eisen ten aanzien van het particuliere opdrachtgeverschap gaat opschroeven.

Het is daarom niet verbazingwekkend dat ontwikkelaars zoeken naar middelen om de kopers van hun woningen meer keuze mogelijkheden te geven. Dat beperkt zich intussen niet meer tot de tegel van de badkamer of het verzetten van een wandje. Woonconsumenten worden in toenemende mate betrokken bij de ontwikkeling van hun woning. Het gebeurt nog op geringe schaal, maar de methoden die hiervoor worden ontwikkeld avanceren zich op duidelijke wijze. Dat ervoer ik deze dag tijdens een congres over innovatief bouwen. Een van de meest in het oogspringende ontwikkelingen werd gepresenteerd door Heijmans, een van de grote ontwikkelaars en bouwers in ons land.

Heijmans bouwt ook in Vathorst en elders in Amersfoort, het is bijna onze stedelijke huisaannemer. Toch heeft Heijmans zijn verregaand uitgewerkte systeem van consument gericht bouwen in Amersfoort nog niet geïntroduceerd. Misschien loopt de verkoop in onze stad nog te soepeltjes en hoeft het consumentgerichte bouwen waarmee elders succes wordt geboekt, in onze stad nog niet als marketingtechnisch wapen te worden ingezet. Vooreerst geniet de Tabakssteeg in Leusden de eer. Jammer!

Donderdag 24 juni 2004

De verhuisbehoefte in ons land is de afgelopen jaren gehalveerd. Dat blijkt uit een onderzoek van het OTB, het stedenbouwkundige onderzoekbureau van de Delftse Technische Universiteit, dat in opdracht van het NVB, een belangenvereniging voor bouwers en ontwikkelaars, is opgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat niet het aantal ‘dromers’, mensen die misschien wel willen verhuizen, erg is afgenomen, maar dat de afname zich vooral voordoet bij de ‘planners’, de mensen met serieuze verhuisplannen. Dit is een ontwikkeling die ook het Amersfoortse gemeentebestuur zich moet aantrekken, bouwen is immers een van de belangrijke activiteiten waarmee ons gemeentebestuur zich bezighoudt.

Het OTB constateert dat er twee belangrijke knelpunten zijn. Er wordt te weinig gebouwd voor de jonge senioren (vijftigers en zestigers) en voor de welvarende gezinnen met kinderen. De jonge senioren willen graag woningen die zoveel mogelijk gelijkvloers zijn, met een tuin. Dergelijke woningen passen niet binnen de verkavelingpatronen in onze nieuwbouwwijken, waar gevechten om de vierkante centimeters worden gevoerd. Niet alleen stellen het OTB en de NVB dit, wie een wandeling maakt door Nieuwland of Vathorst kan dat niet anders dan bevestigen. Welvarende gezinnen met kinderen willen graag doorstromen naar een groene en kindvriendelijke omgeving, het liefst in een kleine rustige gemeente. Het tot nu toe gevoerde restrictieve beleid staat dit in de weg.

Het gevolg is dat een groot aantal gezinnen dat zou willen doorstromen, blijft zitten waar het zit. Deze ontwikkeling verbergt echter een tijdbom die tikt binnen vele vinexwijken. Minister Dekker heeft zich vastgelegd op een groeiende woningproductie. Op korte termijn moet die, zo is haar streven, toenemen tot 80.000 woningen per jaar, tegen nog geen 60.000 in deze tijd. Om haar doelstelling toch te bereiken, moet zij maatregelen nemen waardoor de potentiële doorstromers die nu niet in beweging komen, een marktproduct vinden dat hen aanspreekt. Indien het zover komt, neemt de druk uit de markt op de vinexlocaties af, een zaak die ook onze stad niet onberoerd zal laten.

Uit het onderzoek van het OTB blijkt dat de voorkeur voor appartementen laag is. Daarin schuilt een gevaar voor de woningmarkt: het huidige rijksbeleid gaat pro saldo uit van een aandeel van veertig procent appartementen in de nieuwbouwproductie. De belangstelling onder de woningzoekenden beperkt zich maar tot tien procent, zeven op de tien respondenten bij een uitgebreid onderzoek heeft zelfs verklaard absoluut niet naar een appartement te willen verhuizen.

Daar zitten we dan, met onze bouwplannen voor CSG-Noord, voor de vervangende nieuwbouw op de ziekenhuisterreinen en onze binnenstedelijke bouwplannen. Uit het onderzoek blijkt tevens dat de belangstelling voor de nieuwbouw grotendeels uit de eigen regio moet komen. Mensen die hun regio wel willen verlaten, hebben vooral een voorkeur voor kleinere gemeenten: 70 procent voor gemeenten tot 50.000 inwoners, bijna de helft wil zelfs naar het platte land of gemeenten met hooguit 25.000 inwoners. Deze cijfers worden op indirecte wijze ook bevestigd door onderzoek dat is gedaan onder de nieuwe bewoners in Vathorst.

De nieuwbouwproductie in onze stad is de kurk onder ons gemeentelijke beleid. Tegenvallers vertalen zich in tekorten, tekorten vertalen zich in een stagneren in de kwaliteit van de stad. Het is geen overbodige luxe om eens na te denken wat we met onze stad willen en kunnen, indien de groeiprognoses op los zand gebouwd blijken te zijn.

Written by raphaelsmit

28/06/2004 bij 13:04

Geplaatst in Uncategorized

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: