Wethouder Piet Jonkman heeft lak aan de gemeenteraad
Dinsdag 29 maart 2005
Het moest een informatieve bijeenkomst worden. Bijna een maand nadat het college de nota over de Binnenstedelijke Vernieuwing presenteerde, zijn de raadsleden deze avond uitgenodigd door wethouder Piet Jonkman. Een verplicht nummertje, afgedraaid door een wethouder die aan de raad hoegenaamd geen boodschap heeft. Dat blijkt niet alleen uit de periode van vier weken die sinds de presentatie aan de media voorbij zijn gegaan alvorens de raad wordt bijgepraat, maar ook uit het feit dat half Amersfoort met de notitie liep te zeulen, terwijl het niet bij de wethouder was opgekomen om ook de raad van de notitie te voorzien.
Een pijnlijke zaak omdat de raadsleden wel door allerlei individuele burgers en groeperingen op de nota werden aangesproken en deel konden nemen aan een Zonnehofdebat over deze nota, zonder de inhoud daarvan te kennen. Samen met mij trok een tiental raadsleden bij de griffie aan de bel, die de notie kopieerde en alsnog rondzond. Na de opmerking dat de raadsleden slechts over zwart-witkopieën van de – voor de informatie belangrijke – kaartjes beschikten, legde Piet Jonkman de schuld bij de griffie. Een gotspe, hij had zelf het initiatief tot rondsturen moeten nemen. Het feit dat hij dat naliet, tekent het feit dat deze wethouder schijt heeft aan de gemeenteraad.
De informatie die Piet Jonkman verschafte, was een samenvatting van de door de griffie verstrekte nota. Er mochten vragen gesteld worden, waarvan ook gebruik werd gemaakt. Vele vragen bleven echter onbeantwoord, wat overigens ook het gevolg kan zijn van het bekende gebrek aan kennis bij deze wethouder. Een vraag waarop hij bijvoorbeeld niet inging, betrof de relatie tussen de afspraken die Piet Jonkman in het kader van de Binnenstedelijke Vernieuwing gaat maken met de woningcorporaties en de nieuwe woonvisie die Gerda Eerdmans, wethouder Volkshuisvesting, binnenkort presenteert en die ook moet uitmonden in afspraken met de corporaties. Bij steeds meer mensen groeit de overtuiging dat bij het overleg met de woningcorporaties twee wethouders elk hun eigen weg gaan.
Standpunten kwamen nog niet ter discussie. Wel is door Leefbaar Amersfoort gemeld dat de visie die Piet Jonkman – of althans de voor hem schrijvende adviseurs – heeft over de functie van het groen in de wijken, en vooral over het opofferen van groen, niet door ons wordt gedeeld. Dat geldt niet alleen voor de onaanvaardbare aantasting van het Waterwingebied tussen Liendert en Rustenburg, maar ook voor de vele andere onderdelen van de nota Binnenstedelijke Vernieuwing.
Een vreemde zaak is het dat op 1 maart het college de nota Binnenstedelijke Vernieuwing vaststelde en aan de media en vele anderen presenteerde, maar dat deze ochtend het college een herziene visie heeft vastgesteld. Toegezegd is dat de raadsleden deze tweede visie donderdag op de deurmat hebben liggen. Hopelijk zit er ook een memo bij op welke punten er wijzigingen zijn aangebracht want anders wordt iedereen die de eerste uitvoering heeft gelezen, gedwongen om opnieuw zestig pagina’s te lezen. In elk geval is te hopen dat de tweede bijlage die in de inhoudsopgave van de eerste versie van de nota is opgenomen – de Ruimtelijke Analyse Palmboom & Van den Bout – in de tweede versie van de wel is meegenomen.
Piet Jonkman presenteerde zijn plannen als vaststaand beleid, terwijl de raad hierover nog geen enkel oordeel heeft gegeven. Daarop aangesproken haastte hij zich te zeggen dat het uiteraard alleen maar eerste voorstellen van het college zijn. De vraag die dan echter opdoemt is, waarom op initiatief van het college in deze dagen duizenden brochures worden verspreid waarin de plannen van de wethouder worden gepresenteerd als de plannen (nog door de raad moet worden besproken) die in de gepresenteerde vorm worden uitgevoerd. Maar zoals gezegd: Piet Jonkman en de raad, dat zijn twee werelden.
In het door schandalen geplaagde Berlijn zwijgen de betonmolens
Maandag 28 maart 2005
Deze dag beleef ik een curieus avontuur: uren lang door Berlijn zwerven in een Trabantje, of Trabi, zoals de Oostduitsers dit kunststoffen tweetaktvehikel noemen. Aangekondigd was een bustocht langs een aantal bouwprojecten in het oosten van Berlijn. Maar op het beoogde vertrekpunt, de Gendarmenmarkt stonden voor ons zes Trabi’s gereed: één met de gids (een Nederlandse ontwikkelaar), één als bezemwagen en vier voor de groep die was uitgenodigd om de projecten te bezichtigen. Er was radioverbinding tussen de pruttellende wagentjes, zodat iedereen actuele informatie kon ontvangen. We moesten zelf rijden!
Op het vlak van de woningbouw is de productie in Berlijn niet veel hoger dan in Amersfoort, wat opmerkelijk is als je nagaat dat Berlijn wel dertig keer zoveel inwoners heeft en een oppervlakte heeft die overeenkomt met onze provincie Utrecht. Een deel van de woningnieuwbouw, vooral in het centrum, bestaat uit appartementen gecombineerd met nieuwe kantoren en winkels. Deze appartementen zijn, naar onze maatstaven, duur en een groot deel staat nog leeg.
Veel erger is het met de woningbouw buiten het centrum. Er is een enorme planvoorraad, maar niemand wilt bouwen voor de leegstand. Voor het stadsbestuur van Berlijn is dat dramatisch omdat de stad veel grond in eigen bezit heeft en daardoor met grote tekorten op de grondexploitatie heeft te kampen. Op veel plaatsen zijn ambitieuze stedenbouwkundige concepten in de ijskast gezet, wie toch nog een rijtje woningen wil ontwikkelen mag dat doen naar eigen inzicht. Op de plaatsen waar dat de afgelopen jaren is gebeurd, detoneert recente nieuwbouw dus met de afgebroken eerdere plannen. Het positieve daaraan is dat de rigiditeit die enkele jaren nog hoogtij vierde (er bestaan geen eigenwijzere mensen dan stedenbouwkundigen), op steeds meer plaatsen wordt doorbroken, iets waarvan de woonconsument profiteert.
De lage bouwproductie in Berlijn heeft alles te maken met de economische gevolgen van de vereniging van beide Duitslanden. Oostberlijn was in DDR-tijd een industriestad, met meer arbeidsplaatsen in deze sector dan elke andere regio in Oostduitsland. Na de Wende zijn honderdduizenden industriële arbeidsplaatsen verloren gegaan. Zo tuffen wij met onze Trabi’s door de Wilhelminastrasse, de hoofdas van een oud bedrijvengebied langs de Spree. Er staan prachtige bakstenen industriehallen, meer dan honderd jaar oud en deels beschermde monumenten. Het aantal arbeidsplaatsen in dit gebied is echter afgenomen van 75.000 tot 5.000. En ook elders, zoals langs de Rummelsburger Allee, tuffen we door kilometerslange industriegebieden waar alleen een energiecentrale nog volop draait. Voor de rest is het ‘Toter Hose’, een deprimerend beeld van verwaarloosde bedrijfsgebouwen en roestige spoorverbindingen.
De werkeloosheid in Berlijn ligt ver boven de twintig procent, in het oosten van de stad behoorlijk daarboven. In deze omstandigheden blijkt de woningmarkt volkomen plat te vallen. De stad zelf is de afgelopen jaren geplaagd door een reeks van financiële schandalen, in veel gevallen in relatie met de onroerend-goedwereld. Een reeks van politici, vooral uit de CDU en de liberale FDP, heeft het veld moeten ruimen, de stad is feitelijk failliet. Waar nog gebouwd wordt, gebeurt dat op initiatief van de Bund (de nationale regering) of op initiatief van het groeiend aantal organisaties dat verhuist naar de nieuwe hoofdstad. Voor de stad zelf en zijn Bezirken is het echter armoede troef, waardoor initiatieven op het gebied van sociale woningbouw en aanvullende voorzieningen tot het minimale zijn beperkt.
Duitse regeringssysteem niet geschikt voor oplossen problemen
Zondag 27 maart 2005
Omdat een – Nederlandse – kennis van mij deze dag zijn verjaardag in Berlijn viert, is ’n twintigtal Nederlanders dit weekend naar de Duitse hoofdstad getrokken. Een interessante groep waarvan, gemengd met enkele Berlijnse gasten, bijna allen iets hebben te maken met onroerend goed, wetenschappelijk onderzoek of cultuur. Het feest vindt plaats in een appartement aan de Potsdammerplatz, ik mag slapen in het prestigieuze Marriot. Drie dagen zon en zoals gebruikelijk bezoek ik tussen alles door ook Dussmann aan de Friedrichstrasse, de grootste en meest uitgebreide boekenzaak die ik ken, vijf verdiepingen met een imposant aanbod aan boeken en muziek. Mijn bibliotheek wordt weer aangevuld met een aantal boeken over de Duitse politiek en de politieke geschiedenis van Italie, vooral vanaf 1943 tot aan Berlusconi.
Een bezoek aan Duitsland, en vooral aan Berlijn, is boeiend maar heeft ook deprimerende kanten. Deprimerend vooral op politiek gebied. Kort door de bocht kan je zeggen: de economische problemen in Duitsland (die ook invloed hebben op onze eigen economie) zijn het gevolg van het verstarde politieke systeem in dat land. Iedereen in Duitsland, en uiteraard ook daarbuiten, weet dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn om de economie weer op gang te brengen. Maar de regering zijn de handen gebonden. Dat geldt niet alleen voor de huidige Bundeskanzler Schröder, maar zal net zo goed het geval zijn als Angela Merkel (CDU) in 2006 aan de macht komt – wat door vrijwel iedereen wordt verwacht.
Het probleem ligt in het systeem. Naast de Bundestag (onze Tweede Kamer) is er een Bunderrat (onze Eerste Kamer). Deze Bundesrat is samengesteld op basis van de politieke verhoudingen in de Bundeslanden en heeft belangrijk meer macht dan onze Eerste Kamer. De Bundesrat kan een groot deel van de besluiten van de regering blokkeren en doet dat ook, in toenemende mate. Oorzaak: in de Bundesrat hebben de oppositiepartijen het voor het zeggen. Een belangrijk gegeven, maar voor de verstarring is ook de organisatie van de verkiezingen verantwoordelijk.
De verkiezingen voor de Landesregeringen (die echt politieke macht hebben, dit in tegenstelling tot onze provincies) vinden over de tijd verspreid plaats. In de praktijk betekent dit dat de Bundesregering in Berlijn elk jaar met meerdere verkiezingen in de Landen heeft te maken. En omdat de uitslagen van die verkiezingen de samenstelling van de Bunderrat bepalen, moet een Bundesregering feitelijk vier jaar lang campagne voeren.
Voor een land in problemen is het noodzakelijk dat een regering een aantal minder populaire maatregelen neemt. Normaal gebeurt dat – zie Balkenende en consorten – vooral in de eerste helft van een vierjarige periode, de tweede helft is om te oogsten en een goede uitgangspositie voor de aankomende verkiezingen te creëren. De Duitse regering ontbreken de eerste twee jaren, ze kan geen impopulaire maatregelen nemen omdat die per ommegaande worden afgestraft bij de eerstvolgende Landesverkiezingen. Dus blijven pijnlijke, maar noodzakelijke maatregelen uit en zinkt de staat steeds verder in weg in het economische moeras.
Voeg bij dat alles nog het veelgeroemde Rheinische model, dat in de praktijk alleen maar nuttig blijkt te zijn in tijden van voorspoed, en de ramp is compleet. Dankzij het Rheinische model hebben de vakbonden grote invloed binnen de bedrijven en zijn de bonden uitgegroeid tot een belangrijk, maar log en conserverend machtsblok. Er is een sterke verweving tussen enerzijds de bonden en de SPD-fracties in Bund en Landen, anderzijds tussen werkgeversorganisaties en CDU/FDP. Heel wat parlementariërs ontvangen naast hun (royale) vergoedingen als lid van de Bundestag ook nog vergoedingen van de werkgevers- of werknemersorganisaties van waar uit zij in de Bundestag zijn beland. Al die belangenorganisaties houden stevig vast aan de belangen van hun leden, want als die afhaken wordt het voortbestaan van de belangenorganisaties bedreigd. Dus is in de discussie tussen coalitie en oppositie niemand bereid ook maar iets toe te geven, en gebeurt er dus niets!
Geef een reactie