Het stadhuis als zelfgenoegzaam familiebedrijf
Zondag 7 mei 2006
‘Kogelharde Spruiten’. Dat is de titel van een uiterst leesbaar boekje waarin reclameman Eugène Roorda een blik achter de schermen gunt bij een geslaagde reclamecampagne. Het gaat daarbij om de campagne waarbij binnen enkele jaren het imago van Dirk van de Broek, de grutter voor de consument met de smalle beurs, werd verandert in ‘Dirk’, het levensmiddelenbedrijf dat – naast de oorspronkelijke doelgroep – ook aantrekkingskracht uitoefent op de meer geld bestedende, maar scherp calculerende middenklasse. Een reclameactie die heeft geleid tot bijna een verdubbeling van het marktaandeel van dit met familiaire degelijkheid geleide gruttersbedrijf.
Eugène Roorda citeert een karakteristiek die wordt gegeven aan dit soort familiebedrijven:
‘Een eerste kenmerk is dat ze drijven op een bepaalde, door alle medewerkers oprecht ervaren en uitgedragen paranoia – het “wij” tegen de rest van de wereld. Voorts worden ze centraal en sterk hiërarchisch bestuurd en is er sprake van een bijna sektarische overtuiging van de eigen kracht en het eigen gelijk, gepaard met een puur naar binnen gerichte cultuur. De gordijnen zijn gesloten, zelfs het kleinste spleetje daglicht wordt als bedreigend ervaren. Daarom wordt de boze buitenwereld hermetisch buitengesloten en wordt elke openbaarheid geschuwd.’
Toen ik dat las, dacht ik: hé, ons Amersfoortse stadhuis! Oké, dat met die hiërarchische leiding klopt misschien niet altijd, maar voor de rest omvat de beschrijving van Eugène Roorda elementen die onze stadhuiscultuur in al zijn provincialisme treffend tekent. De paranoia ten opzichte van de rest van de wereld, het “wij” tegen de rest (vrijwel elke suggestie en alle kritiek van buiten het stadhuis wordt primair als een aanval gezien), de sektarische overtuiging van het eigen gelijk, de naar binnen gerichte cultuur, gaat u maar door!
Ik hoor vele smaakmakers binnen het stadhuis al zeggen: ‘Dat klopt voor geen hout’. En dat is natuurlijk ook het probleem, men is binnen het stadhuis zo zelfovertuigd dat elke spiegel die wordt voorgehouden al bij voorbaat is beslagen. Maar ja, een gemeentelijke overheid mag niet trekjes vertonen van een introvert familiebedrijf, het gaat er om hoe de beeldvorming buiten het stadhuis is.
Vooropgesteld: de inwoners van onze stad die naar het stadhuis komen om hun paspoort te verlengen of die aangifte komen doen, hoor je in het algemeen niet klagen. En de doorsnee ambtenaar achter het loket is burgervriendelijk en valt niets te verwijten. De problemen ontstaan pas wanneer burgers in onze stad met het beleidsapparaat krijgen te maken, met wensen en klachten komen. Negen van de tien brieven worden correct en tijdig behandeld, hoor ik op het stadhuis roepen. Ja logisch, maar het gaat om die tien procent die te laat of minder correct worden afgehandeld. Daar zitten de problemen, daar stoten de culturen op elkaar.
En natuurlijk op meer punten. Dat meer dan een kwart van de kiezers tégen de coalitie heeft gestemd en velen niet eens de moeite hebben genomen aan de gemeenteraadsverkiezingen deel te nemen, zegt meer dan de zelfgenoegzame constatering dat de coalitie zich kranig heeft geweerd. De meeste stemmers voor onze coalitiepartijen hebben niet beweerd dat zij ons college op handen dragen, maar hebben zich door andere zaken laten leiden, van het kontje van Bos tot Gods Woord. In dat licht is een stem op een protestpartij veel duidelijker.
Heel wat burgers in onze stad die iets met de gemeente hebben gehad, van bestemmingsplan tot verbouwing, van groenbehoud tot veiligheid op straat en thuis, hebben ervaren dat een bureaucratie menigmaal verschrikkelijk eigenwijs is en dat het collegeleden niet ontbreekt aan zelfgenoegzaamheid en eigenrechtvaardiging.
Tegen de tientallen communicatieadviseurs die het stadhuis bevolken, zou ik dus willen zeggen: dames en heren, lees de aangehaalde woorden van Eugène Roorda nog eens goed en doe er iets mee.
Het veranderde klimaat binnen de gemeenteraad
Zaterdag 6 mei 2006
‘Roddel in de raad’, ‘Heftig debat’, ‘Politieke weblogs’. Drie fenomenen die zich sinds 2002 in de gemeenteraad hebben ontwikkeld, samengevoegd in één artikel in de Amersfoortse Courant. Directe aanleiding zijn de acties van leden van de PvdA en de VVD, tijdens de afgelopen verkiezingscampagne, gevoerd tegen BPA-lijsttrekker Hans van Wegen.
Hebben al deze zaken met elkaar te maken? Vast staat dat vanaf 2002 het politieke klimaat binnen de gemeenteraad is veranderd. Tot dat jaar was de Amersfoortse raad een toonbeeld van gezapigheid, volgzaamheid ten opzichte van college en het bureaucratische management en provincialisme. Voor een deel van de raadsfracties is hierin misschien niet veel veranderd, maar de komst van nieuwe partijen in 2002, partijen die ook bereid waren op scherpe wijze oppositie te voeren, heeft invloed gehad op de sfeer. Het moet overigens nog blijken of deze lijn na de verkiezingen van 2006 wordt voortgezet.
Voor alle duidelijkheid: het AC-artikel gooit veel verschillend fruit in één mandje. Oppositie voeren houdt – ook – in: kritisch volgen, voorstellen uit het college en (synoniem) het ambtelijk apparaat kritisch tegen het licht houden, niet alles voor zoete koek aannemen, tegenstellingen bloot leggen (iets wat eigenlijk ook journalisten moeten doen). Voor mij persoonlijk betekent het ook nog: advocaat spelen voor stadgenoten die zich door de bureaucratie in het nauw gedreven voelen, ideeën en klachten vanuit de stad op de agenda zetten, zaken onder de aandacht brengen door het zetten van accenten en het uitvergroten van te bekritiseren punten.
Dit alles leidt tot een soms wat scherpere toon, tegenover coalitiepartijen zo goed als tegenover leden van het college. Dit alles overigens los van de persoon; misschien met uitzondering van enkelen waardeer ik de mensen in het stadhuis, maar het gaat om de zaak. Echter, de nieuwe toonzetting heeft niets te maken met de op te persoon gerichte aanvallen op politieke tegenstanders, zoals die zich tijdens de campagnetijd hebben voorgedaan en die waren gericht – als ze waren geslaagd – op eerroof en beschadiging van het privé-leven van een van de lijsttrekkers. Wat dat betreft heeft de redactie van de AC wel wat al te gemakkelijk alles op één blik geveegd.
Maar de tendens in het artikel is juist: de sfeer in de raad is veranderd. Ik heb daar geen moeite mee. Een half jaar geleden schreef een van de fractievoorzitters uit de coalitie dat hij het werk in de raad niet meer altijd ‘leuk’ vond. Dat was dan jammer, maar als je voor het leuke gaat, dan moet je lid worden van een postzegelvereniging of een modelspoorbaan gaan bouwen. Dat is pas leuk! In de politiek ga je voor een boodschap, voor een politieke inhoud. En om daarin iets te bereiken, is de toon wel eens hard. Dat hoort bij het vak, zoals een hardloper die zich tot het uiterste inspant tot hij er bij neervalt, om als eerste te finishen. Die zegt ook niet: het gaat me te hard, zo vind ik het niet meer leuk! De finish, daar gaat het om!
Van weer een geheel ander kaliber zijn de weblogs. In de NRC van deze dag omschrijft een deskundige op dat gebied de weblogs dit fenomeen als een toevoeging aan het democratische debat. Een nieuwe wijze waarop mensen hun persoonlijke mening kunnen uitdragen. Politici kunnen via weblogs hun achterban op de hoogte houden van politieke ontwikkelingen en meningen. Ze kunnen zaken aan de kaak stellen op een speciale wijze, soms heftig en ongenuanceerd, al naar gelang de positie waarin de logger zich bevindt. Een wethouder schrijft een andere weblog dan een lid van een oppositiepartij. En dat moeten we vooral zo houden.
In de AC wordt ik als voorbeeld naar voren gehaald. Niet zo verbazingwekkend wanneer je al bijna vier jaren vrijwel elke dag gebeurtenissen tegen het licht houdt en politieke actualiteiten van commentaar en meningen voorziet. En net als bij een gedrukte column moet dat soms puntig en niet belast met te veel nuances gebeuren, om de zaak waar het om gaat helder te stellen. Dat waar gehakt wordt, ook wel eens een spaander tegen het plafond schiet, is onvermijdelijk. Het enige waardoor je dit kunt voorkomen is: niets doen, risicomijdende consensus, stilte. Zoals sommige van mijn raadscollega’s vrijwel voortdurend belijden.
Geef een reactie