Politieke problemen binnen het provinciaal bestuur
8 augustus 2008
Het rommelt binnen het provinciaal bestuur. De fracties van de PvdA en de VVD hebben het CDA aan kant geschoven en streven een college na waarin, in plaats van de twee CDA-gedeputeerden, Groen Links en de Christen Unie elk een vertegenwoordiger krijgen. Op het laatste moment heeft de VVD de vorming van het nieuwe college uitgesteld om alsnog met het CDA te praten. Binnen de VVD-fractie heeft zich een kleine paleisrevolutie voorgedaan en is de fractievoorzitter, die bij het aan de kant zetten van het CDA was betrokken, vervangen.
Het lijkt een discussie tussen fracties, maar volgens mij spelen de verhoudingen binnen het college van Gedeputeerde Staten daarbij ook een rol. Daarbij gaat het om de kleur van het college en om macht. Misschien vooral om macht. De twee hoofdpersonen daarbij zouden PvdA-gedeputeerde Jan de Wilde en CDA-gedeputeerde Bart Krol kunnen zijn.
Jan de Wilde is een machtsmens. Binnen het Amersfoortse college, waarvan hij tot twee jaar geleden deel uitmaakte, was hij de grote stuurman, vaak vanuit de achtergrond opererende.
Het kan niet anders, of dit is ook de positie die hij binnen het provinciale bestuur wil innemen. Dat wordt hem ongetwijfeld moeilijk gemaakt door Bart Krol. Jan de Wilde en Bart Krol, oud-wethouders van Amersfoort en Soest, zijn beide door de wol geverfde politici die weten hoe het spel moet worden gespeeld. Het enige verschil is dat Bart Krol meer geestelijke bagage heeft en zich beter weet te presenteren. Bart Krol is opener en weet zijn verhaal goed te brengen, bij Jan de Wilde raak je nooit het gevoel kwijt dat hij opereert vanuit een dubbele agenda en continue bezig is met het versterken van zijn eigen machtspositie.
Het is voor Bart Krol feitelijk niet moeilijk om met een goed verhaal Jan de Wilde tegen de muur te spelen. Extra moeilijk voor Jan de Wilde is het feit dat de portefeuilles van beide heren duidelijke raakvlakken hebben. Jan de Wilde beheert onder meer de portefeuille Wonen. In het takenpakket van Bart Krol bevinden zich de portefeuilles Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing. Deze taakverdeling, gekoppeld aan de politieke ambities van beide heren, vormen geëigende ingrediënten voor wrijvingspunten, ook al zullen zij dit niet openlijk uitdragen.
De machtsstrijd wordt dus niet via de collegekamer gevoerd, maar via de band van de fracties. Het is niet toevallig dat juist PvdA-fractievoorzitter Wim Bos – niet onbekende in de woningcorporatiewereld – min of meer de regie voert. Dit is vooral tot uiting gekomen nadat de VVD het spel, dat ongetwijfeld door de PvdA op de rail is gezet, niet volgens de eerder uitgezette lijnen wenst mee te spelen.
Het optreden van de VVD-fractie is niet meer dan logisch, inclusief het aan de kant zetten van hun fractievoorzitter die wat al te gemakkelijk als kolendrager voor de PvdA opereerde. Binnen de VVD zullen velen zich na het naar buiten komen van het conflict tussen PvdA en CDA hebben afgevraagd: waar zijn we mee bezig? Immers, het oorspronkelijke scenario leidde tot een college van GS waarbinnen PvdA, Groen Links en de Christen Unie een meerderheid zouden hebben, oftewel: een links college dat op belangrijke, linkse punten binnen de Staten voor een noodzakelijke meerderheid niet geheel afhankelijk is van de VVD maar een beroep zou kunnen doen op de SP.
Het is niet meer dan logisch dat VVD-leden die iets verder hebben gedacht dan hun gesjeesde fractievoorzitter, meer vertrouwen hebben in een college waarin het CDA is vertegenwoordigd in plaats van Groen Links en de Christen Unie. Gezien het hoge spel dat de PvdA speelt, bestaat er zelfs een mogelijkheid dat CDA en VVD uiteindelijk besluiten om de PvdA buiten de deur te zetten. Daar hoeft de provincie ook niet slechter van te worden.
Een vriendelijk, maar wrang briefje
Donderdag 7 augustus 2008
Van Eneco ontving ik een vriendelijk briefje. Ik had mij, zo werd vastgesteld, aangemeld als klant voor de levering van warmte en warm tapwater. Zou ik echter van de levering daarvan door Eneco willen afzien, dan moet ik dat binnen acht dagen melden.
Attent van Eneco. Wanneer ik tot nog toe ontevreden ben over haar service of de tarieven te hoog vind, mag ik het dus bij een ander zoeken. Dat is althans de indruk die wordt gewekt. De praktijk is natuurlijk anders. Eneco heeft een monopoliepositie, in mijn wijk zal geen mens binnen de aangeboden acht dagen kenbaar maken liever geen gebruik te maken van Eneco, ondanks het feit dat het er naar uitziet dat bij de tariefstelling de monopoliepositie misschien danig wordt uitgebuit.
Want wat is het alternatief? Er liggen in mijn wijk geen gasbuizen, maar buizen van de stadsverwarming. Voor verwarming ben ik dus aangewezen op Eneco, die de stadsverwarming exploiteert. Ik zou kunnen overstappen op elektrische straalkacheltjes en een boiler voor het douchewater kunnen aanschaffen. Maar Eneco is ook de stroomleverancier. En ik ben huurder van de Alliantie, dus allerlei technisch-bouwkundige ingrepen zullen sowieso moeilijk zijn te realiseren. Maar ook als ik woningeigenaar zou zijn, zoals de meeste mensen in mijn omgeving, dan ben ik nog met handen en voeten gebonden aan Eneco en haar concurrentieloze monopoliepositie.
Het briefje van Eneco lijkt heel vriendelijk, maar volgens mij is het door een cynische geest binnen dit bedrijf opgesteld en verstuurd. Het is zoals een gevangenisdirecteur die aan een celbewoner vraagt: wilt u een ov-kaart of neemt u liever de fiets, maar die de deur van de cel wel stevig gesloten houdt.
De stedenbouwkundige kwaliteit binnen de stadsorganisatie
Woensdag 6 augustus 2008
In het laatste nummer van het weekblad Binnenlands Bestuur wordt aandacht besteed aan het feit dat er nog nauwelijks gemeenten zijn met een eigen, volwaardige afdeling stedenbouw. De meeste gemeenten in ons land zijn voor het dagelijkse stedenbouwkundige werk afhankelijk van private partijen: aannemers, investeerders en – meestal – projectontwikkelaars. Hooguit hebben gemeenten enkele ambtenaren in dienst die als projectleider optreden of het bestuur terzijde staan bij het formuleren van een programma van eisen. Daarbij ontbreekt het vaak aan ambtenaren met de juiste opleiding en zijn deze vaak ondergebracht binnen afdelingen die zich vooral richten op de grondexploitatie of economische ontwikkelingen.
Binnenlands Bestuur wijst er op dat in talloze steden, zoals Groningen en Maastricht, echte stedenbouwkundigen schaars zijn. En constateert expliciet ‘….zelfs in de grote ontwikkelingsgemeente Amersfoort….’ waar het aantal stedenbouwkundigen schaars is: vier plus drie landschapsarchitecten. Onze stad steekt inderdaad heel mager af: Tilburg en Apeldoorn hebben elf stedenbouwkundigen in dienst, Eindhoven tien, Leiden acht en Haarlem zeven. Alleen Amsterdam en Rotterdam hebben nog eigen stedenbouwkundige diensten.
Twee hoogleraren doen via Binnenlands bestuur hun beklag. ‘Externe bureaus stellen soms hele series bestemmingsplannen op zonder voldoende kennis van de lokale situatie.’ Zij zien de grote onderbezetting aan stedenbouwkundigen bij de gemeente als een gevolg van bezuinigingen en marktwerking. Grote ingenieursbureaus trekken opdrachten naar zich toe, ambtenaren formulerende opdracht vaak te smal waardoor externe bureaus zelf de invulling verzorgen. Dat doen zij dan vaak vanuit beperkte, monodiciplinaire uitgangspunten.
Is het in Amersfoort echt zo erg? Wanneer het om commercieel minder belangrijke plekken gaat, bijvoorbeeld Bloeidal, dan komen onze landschapsarchitecten redelijk naar voren. Het andere uiterste is natuurlijk Vathorst, de grootste en belangrijkste stedenbouwkundige ontwikkeling in onze stad waar al het stedenbouwkundige werk wordt uitgevoerd door het OBV. Maar ook bij andere projecten, bijvoorbeeld Amersfoort Vernieuwd, kom ik allerlei externe bureaus tegen die penvoerend zijn bij de discussie over de richting waarin onze stadsvernieuwing moet gaan.
Het lijkt mij een goede zaak voor onze nieuwe stadsbouwmeester Noud de Vreeze om eens zijn visie te geven op de wijze waarop het stedenbouwkundig beleid in onze stad vorm krijgt. Het probleem is natuurlijk dat Noud de Vreeze ook maar twee dagen per week voor de gemeente werkt en hij eerst zijn eigen positie binnen de gemeentelijke structuur helder zal moeten stellen.
Verkeerde scholenplanning zichtbaar in kubieke meters
Dinsdag 5 augustus 2008
Vanuit mijn huiskamer kan ik de vorderingen volgen bij de bouw van het winkelcentrum voor Vathorst en bij het zogenaamde ICO-cluster. De eerste weken op mijn nieuwe stek vroeg ik mij af: wat is dat voor een gebouw dat aan het noordelijke einde van de eerste fase van het winkelcentrum staat? Volgens mijn gegevens zouden hier appartementen moeten komen, maar daar ziet het in aanbouw zijnde gebouw niet naar uit. Ineens wist ik het: het zijn de noodlokalen voor het onderwijs in Vathorst.
Een fors gebouw, drie tot vier verdiepingen hoog en solide in elkaar gezet. Niks geen houten keet achter het speelplein! Onderwijs is mijn dossier niet, maar als ik de discussie goed heb gevolgd moet het noodgebouw het komende schooljaar ook ruimte bieden aan het voortgezet onderwijs in Vathorst. Die functie heeft het tot over een jaar de ICO-cluster klaar is. Een groot deel van deze cluster is bestemd voor het nieuwe Vathorst-college (of hoe het ook gaat heten).
Wat nu als voorlopige voorziening wordt gebouwd, staat er echter niet voor één jaar. En aan de constructie te zien, wordt er zelfs rekening gehouden met mogelijke uitbreiding. Ik weet dat tot het tijdelijke gebouw is besloten nadat in de gemeenteraad een discussie werd gevoerd over het tekort aan schoollokalen voor het basisonderwijs in het nieuwe stadsdeel. Een gevolg van verkeerde planning, lijkt mij. Nu ik deze verkeerde planning echter in kubieke meters vorm zie krijgen, begin ik echter ernstig te twijfelen aan de planningscapaciteit binnen ons stadhuis.
Schriftelijke vragen over Vathorst
Maandag 4 augustus 2008
De vakantieperiode is bij uitstek geschikt om wat achterstallig werk in te halen. Ik heb de gewoonte om de schriftelijke vragen van raadsleden en de bijbehorende beantwoording te bewaren en de primaire gegevens hierover elektronisch op te slaan. Bij het behandelen van een bepaald onderwerp kan ik altijd even teruggrijpen op eerdere uitspraken van het college. Wat ik nog niet had gedaan, was het opslaan van de vragen uit de periode 2002-2004. Een mooie klus voor een verregende vakantiedag.
De 104 vragen uit 2002 doorlezend, levert aardige punten op. Het was het eerste jaar dat een nieuwe, gedualiseerde raad van start ging, wat aan het aantal vragen en de inhoud daarvan goed was te merken. Zelf startte ik dat jaar als fractievoorzitter van Leefbaar Amersfoort, ik behoorde tot de raadsleden die een deel van het aantal schriftelijke vragen voor zijn rekening nam.
Opvallend, ik mag zeggen, anekdotisch, daarbij is dat er in 2002 zes vragen over de ontwikkeling van Vathorst werden gesteld, en dat al deze vragen uit mijn koker kwamen. Voor de goede orde: ik kon toen op geen enkele wijze vermoeden dat ik ooit zelf in dit stadsdeel zou komen te wonen – hoewel er ongetwijfeld mensen zullen zijn die dit geen toeval vinden maar er bovennatuurlijke sturingsmechanisme in zien. Ik geloof daar niet in.
De eerste vraag werd in juni gesteld en ging over de vertraging van de ontwikkeling van Laakstad. Ik had het bij het rechte end, er was een vertraging van ruim een half jaar opgetreden, maar voor de grondexploitatie leverde dat geen problemen op, aldus het college. Een maand later stelde ik vragen over de voorgenomen bouw van vier woontorens (ik woon nota bene zelf in de eerste daarvan!). Deze woontorens paste van geen kant binnen het bestemmingsplan en ik vroeg mij af of de plek wel zo gunstig was, aan de rand van het open gebied rond de Arkemheensepolder. We bereiden een bestemmingsplanwijziging voor, aldus het college, er was niemand die bezwaar aantekende.
Omstreeks dezelfde tijd – juli – vroeg ik hoe het zat met de laakjollen. De stedenbouwkundigen die Laakstad hadden ontworpen, propageerden met veel snorkellende omhaal dat zoveel mogelijk mensen in Laakstad een laakjol zouden moeten bouwen. Ik zag het voor mij: twee- tot vierduizend jollen in de vijftien Laakgrachtjes, dat zou dringen worden. Maar het college vond dat het met dit idee weinig had te maken. Gelukkig heeft maar een klein groepje bewoners gehoor gegeven aan de oproep van de stedenbouwers.
Mijn volgende vragen betroffen de aansluiting van Vathorst op de A1. Volgens afspraken met het Rijk zou die in 2002 gereed zijn, het werd 2004. Het college bevestigde mijn opvatting dat het Rijk zich niet aan de afspraken had gehouden, maar voelde er niets voor daar een zaak van te maken. Een andere vraag betrof het niet doorgaan van de bouw van een houtmassacentrale op de oorspronkelijk bedoelde plek bij Smink. Op de vraag waar deze centrale dan wél zou komen, kon het college geen antwoord geven, ook niet op de vraag of met een centrale op een andere plaats stadsverwarming in een deel van vathorst nog wel rendabel zou zij. Ondanks de ontstane onzekerheid bleef het college bij zijn standpunt dat er stadsverwarming moest komen, in plaats van de gebruikelijke gasleidingen voor individuele warmtevoorziening.
In oktober tenslotte stelde ik vragen over de sociale woningbouw in Vathorst en de prijsdiscrepantie tussen vraag en aanbod. Het college zag geen aanleiding voor zorgen. Al met al boeiende onderwerpen, waarvan er enkele nog niet aan actualiteit hebben ingeboet.
Geef een reactie